donderdag, 23 april, 2015 Het is in alle ophef rond de AMvB wat onderbelicht gebleven, maar het stond echt zwart op wit: staatssecretaris Dijksma wil dat in 2020 tachtig procent van de koeien in Nederland weidegang krijgt. Een ambitieus streven, want in 2013 lag dit percentage nog op zeventig en mijn indruk is dat het aandeel weidegang eerder kleiner dan groter wordt. In discussies over weidegang wordt tot nu toe nauwelijks gesproken over fokkerij. ‘Beste stalkoe vaak ook beste weidekoe’, luidt de kop boven een verhaal in het tweede aprilnummer van Veeteelt. Wageningse onderzoekers concluderen in dit artikel op basis van gegevens van duizenden koeien dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat veehouders die weidegang toepassen, andere stieren zouden moeten gebruiken dan veehouders die hun dieren jaarrond opstallen. Veredelde uitloopDe conclusie wekte in eerste instantie mijn verbazing, maar deze maakte plaats voor een lichte teleurstelling toen ik me verdiepte in de achtergronden van de studie. De onderzoekers wisten van de koeien niet meer dan of ze wel of geen weidegang kregen. Dikke kans dat er in de dataset veel koeien zaten waarvoor weidegang niet meer betekende dan een veredelde uitloop gedurende enkele uren per dag en enkele maanden per jaar. Daarmee zijn de conclusies van dit onderzoek zeker bruikbaar voor een grote groep veehouders, maar de vraag of échte weidegang vraagt om een andere koe blijft onbeantwoord. Stiermoeders blijven binnenHet overgrote deel van de dieren die als stiermoeder hun stempel drukken op de toekomstige populatie, komt nooit in de wei. Ze worden dus geselecteerd op basis van prestaties op stal. In de praktijk besluiten veel veehouders – als ze nog weidegang toepassen – hun nieuwmelkte koeien binnen te houden om ze een constant rantsoen en klimaat te kunnen bieden. Bij volop weiden hebben hoogproductieve koeien het kennelijk moeilijk. Genoeg reden, lijkt mij, om toch nog eens goed te kijken naar de relatie tussen genetische aanleg en weidegang. ’Grazing stieren’ uit bestaand stieraanbodVeehouders die weidekoeien willen fokken, moeten zich tot nu toe behelpen met een selectie uit het bestaande stierenaanbod. En een wetenschappelijke onderbouwing van deze selectie van zogenoemde ‘grazing stieren’ ontbreekt. De vraag is of dit voor fanatieke weiders voldoende perspectief biedt en of de Nederlandse fokkerijwereld zich hiermee niet erg gemakkelijk afmaakt van de discussie. Stimuleren van weidegang vraagt inzet van alle partijen in de sector, stelt Dijksma. Waar blijft de fokkerij?
3 reacties
|
Waar blijft fokkerij in discussies over weidegang?
![]() |
Het is in alle ophef rond de AMvB wat onderbelicht gebleven, maar het stond echt zwart op wit: staatssecretaris Dijksma wil dat in 2020 tachtig procent van de koeien in Nederland weidegang krijgt. Een ambitieus streven, want in 2013 lag dit percentage nog op zeventig en mijn indruk is dat het aandeel weidegang eerder kleiner dan groter wordt.
In discussies over weidegang wordt tot nu toe nauwelijks gesproken over fokkerij. ‘Beste stalkoe vaak ook beste weidekoe’, luidt de kop boven een verhaal in het tweede aprilnummer van Veeteelt. Wageningse onderzoekers concluderen in dit artikel op basis van gegevens van duizenden koeien dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat veehouders die weidegang toepassen, andere stieren zouden moeten gebruiken dan veehouders die hun dieren jaarrond opstallen.
Veredelde uitloop
De conclusie wekte in eerste instantie mijn verbazing, maar deze maakte plaats voor een lichte teleurstelling toen ik me verdiepte in de achtergronden van de studie. De onderzoekers wisten van de koeien niet meer dan of ze wel of geen weidegang kregen. Dikke kans dat er in de dataset veel koeien zaten waarvoor weidegang niet meer betekende dan een veredelde uitloop gedurende enkele uren per dag en enkele maanden per jaar.
Daarmee zijn de conclusies van dit onderzoek zeker bruikbaar voor een grote groep veehouders, maar de vraag of échte weidegang vraagt om een andere koe blijft onbeantwoord.
Stiermoeders blijven binnen
Het overgrote deel van de dieren die als stiermoeder hun stempel drukken op de toekomstige populatie, komt nooit in de wei. Ze worden dus geselecteerd op basis van prestaties op stal. In de praktijk besluiten veel veehouders – als ze nog weidegang toepassen – hun nieuwmelkte koeien binnen te houden om ze een constant rantsoen en klimaat te kunnen bieden.
Bij volop weiden hebben hoogproductieve koeien het kennelijk moeilijk. Genoeg reden, lijkt mij, om toch nog eens goed te kijken naar de relatie tussen genetische aanleg en weidegang.
’Grazing stieren’ uit bestaand stieraanbod
Veehouders die weidekoeien willen fokken, moeten zich tot nu toe behelpen met een selectie uit het bestaande stierenaanbod. En een wetenschappelijke onderbouwing van deze selectie van zogenoemde ‘grazing stieren’ ontbreekt. De vraag is of dit voor fanatieke weiders voldoende perspectief biedt en of de Nederlandse fokkerijwereld zich hiermee niet erg gemakkelijk afmaakt van de discussie.
Stimuleren van weidegang vraagt inzet van alle partijen in de sector, stelt Dijksma. Waar blijft de fokkerij?
Reacties
Koopman heeft helemaal gelijk
Volgens mij zijn er wel
Als je kijkt naar de
REAGEER